Greetje was altijd wel buiten te vinden. Ze kwam uit een groot gezin en in haar buurt waren meer gezinnen met kinderen. Ze hoefde maar de weg op te lopen en er waren altijd wel ergens kinderen aan het spelen en dan deed ze mee. En of het nu zomer of winter was, dat maakte niet uit, Greetje was veel en graag buiten.
Als Greetje, lopend of fietsen, van school kwam, moest ze zich altijd eerst thuis melden. Moeder zat klaar met een kopje thee en een biscuitje. Daarna mocht ze buiten spelen, als ze al niet ging zwemmen of schaatsen.
Veel van die ouderwetse spelletjes werden gewoon op straat gespeeld. Greetje had het geluk aan een onverharde weg te wonen. Er was dus geen doorgaand verkeer in de straat. En in de jaren vijftig had nog niemand in de straat een auto. Vrij weinig autoverkeer dus, alleen soms van een leverancier. En in de verharde straten rond haar huis kwamen ook maar heel weinig auto's. Ze kon dus lekker op straat spelen, zonder verder ook maar enig speeltuig.
Bijvoorbeeld verstoppertje, blindemannetje, tikkertje. Greetje vond zelf beeldentrekkertje erg leuk. De kinderen gingen op rij op het trottoir staan en dan was er een kind op de weg die een voor een aan de kinderen trok. Ze moesten dan snel oversteken en op commando ineens stil blijven staan. Je had dan de leukste houdingen en daardoor 'beelden'. Ook zakdoekje leggen, schipper mag ik overvaren, stoepranden en witte zwanen, zwarte zwanen vond ze leuk.
Witte zwanen, zwarte zwanen!
Wie gaat er mee naar Engeland varen?
Engeland is gesloten
De sleutel is gebroken
Is er dan geen timmerman
Die de sleutel maken kan?
Wie gaat er mee naar Engeland varen?
Engeland is gesloten
De sleutel is gebroken
Is er dan geen timmerman
Die de sleutel maken kan?
Laat doorgaan
Laat doorgaan
Wie achter is moet voorgaan!
Laat doorgaan
Wie achter is moet voorgaan!
Wat Greetje ook leuk vond, waren handenklapspelletjes, bijvoorbeeld: Ik stond laatst voor een poppenkraam. En bij het woord 'poppen' moest je met je beide handen klappen.
Ik stond laats voor een poppenkraam
Daar zag ik mooie poppen staan
Ik zei wat doen die poppen hier
Die poppen drinken poppenbier
Die poppen drinken poppenwijn
Wat zullen die poppen vrolijk zijn
Van al dat popppenbier en poppenwijn
Ik stond laatst voor een poppenkraam o, o, o.
Daar zag ik mooie poppen staan zo, zo, zo.
De poppenkoopman ging op reis.
De poppen raakten van de wijs.
Ze deden allemaal zo (doe iets geks)
Ze deden allemaal zo
Ze deden allemaal zo.
Later, toen Greetje een groter kind was, kwamen daar hinkelen, bokspringen, steltlopen en bliklopen bij. En natuurlijk touwtje springen, elastieken en hoelahoepen. Voor deze spelletjes had je, behalve bokspringen, wel iets nodig om te kunnen spelen. Er was altijd wel een kind dat iets had: krijt, touw, elastiek. De vader van Greetje maakte zelf de stelten en de hoelahoep. En Greetje was altijd blij als ze doperwten aten, dan waren er weer conservenblikken voor het bliklopen.
Greetje was niet zo goed in dat soort spelletjes omdat haar motoriek niet zo goed was. Toch wilde ze altijd graag meedoen om erbij te horen. Dat ze dan snel af was en aan de kant stond, of hem vaak moest zijn, vond ze niet zo erg.
In het fietsenhok van de school was ook de ingang van de bibliotheek. Daar was een groot bordes. Ze gingen daarvanaf bokspringen. Elke keer een tree hoger. Greetje kwam nooit verder dan de vierde tree. Maar sommige meisjes kwamen wel tot aan de bovenste tree. Die kinderen waren maar moedig in haar ogen. Dat durfde Greetje niet.
Landpikkertje vond ze wel weer leuk en daar was ze ook goed in.
En knikkeren en tollen. Daarvoor moest je knikkers hebben of een tol.
Thuis knikkeren was makkelijk. Even de hak in de grond zetten en draaien en er was een potje gemaakt. Maar knikkeren werd ook veel gedaan op de speelplaats van de school. Het was een oude school. In de muren zaten half boven en half onder de grond roosters. Daarvoor was een klein ruimte en dat waren ideale knikkerpotjes. Ook tollen werd veel op de speelplaats gedaan. Greetje woonde immers aan een onverharde weg, daar kon ze niet tollen.
Wat Greetje nooit begrepen heeft en ook nu nog niet begrijpt, is dat er een speciale tijd was voor de spelletjes. In die maand werd er dit gedaan, in de andere maand weer dat. Hoe wisten de kinderen dat?
Als ik in gezelschap ben, groter dan een op een, voel ik me vaak eenzaam. Nog afgezien van al die geluiden die mensen nu eenmaal produceren. In een groep mensen kan ik vaak niet praten over onderwerpen die mij liggen. Meestal wordt er dan over koetjes en kalfjes gepraat. Als er iets is waar een autist een hekel aanheeft, is het deze social talk: (klein)kinderen, vakantie, huis, auto, gezondheid, noem maar op. Ik heb ondertussen aangeleerd dat social talk belangrijk is om contacten aan te gaan en te onderhouden. Ik probeer het dan ook wel, maar het gaat mij moeilijk af. Een gesprek openen is meestal niet zo moeilijk: Hoe gaat het en dan over op het weer. Maar dan, hoe moet het nu verder?
Als ik ergens op bezoek ga, al is het mijn eigen familie, zit ik van te voren, in de trein of op de fiets, te repeteren. O ja, hij doet dit werk, zij doet dat werk, hun kinderen zitten in die en die school en in die groep. Hun hobby's zijn dit of dat. Goed onthouden en ernaar vragen. Dingen die voor een niet-autist allemaal automatisch gaan, maar voor mij niet. Tijdens mijn tijd dat ik op bezoek ben, of bezoek ontvang, speelt dit steeds door mijn hoofd. "Laat ik vooral niet vergeten naar dit of dat te informeren, anders kom ik niet sociaal over." Allemaal erg ingewikkeld en energievretend.
Ik voel me prettig bij alleente, ik kan mezelf goed vermaken. Ik heb geen mensen om me heen nodig om me gelukkig te voelen. Sterker nog. Veel mensen om me heen geven mij veel te veel prikkels en daardoor ga ik me niet prettig voelen.
Ik ben daarom graag alleen. Als ik alleen thuis ben, ben ik geen autist. Ik ben dan gewoon mezelf. Ik kan doen en laten en denken wat ik wil. Op het moment dat ik de deur uitstap, of de deur opendoe voor bezoek, of ook de telefoon aanneem, word ik de autist. Ik kan niet meer mezelf zijn (uitzonderingen daargelaten, bij sommigen kan ik het wel) en ik moet heel erg opletten wat ik zeg en hoe ik het zeg. Ook moet ik proberen in te schatten hoe iets op een ander overkomt en dat lukt me niet. Doodvermoeiend. Daarom heb ik me maar aangewend mijn mond te houden in gezelschap hoewel ik van nature een prater ben.
Toch leef ik niet alleen op deze wereld. Ik heb twee hele goede vriendinnen die ik al jarenlang ken, voor mij voldoende kennissen, leerlingen die elke dag komen en mijn familie. En natuurlijk mijn blogcontacten. Genoeg.
Internet is een mooie uitvinding, voor iedereen maar met name voor autisten. Je hoort wel eens: internet is uitgevonden door en voor autisten. Je hebt toch je sociale contacten maar je bent verder tot niets verplicht. Ik kan mezelf zijn op het wereldwijde web.
Zet me op een onbewoond eiland met mijn boekenkast en internet maar zonder telefoon en ik hou het er wel een paar jaar uit.